DesignSeries02372.pngMuurcomponenten creëren

Muurcomponenten zijn de delen waaruit een standaard muur bestaat. Om bijvoorbeeld aan te geven dat een muur bestaat uit regels, gipsplaten, beplanking en vervolgens gevelbeplating, creëert u een component voor elk van deze elementen om hun plaats in de muur aan te geven. U kunt voor muurcomponenten binnen een bepaalde muur, laag of (voor gebruikers van Vectorworks Architectuur) bouwlaag instellen op welke afstand ze zich bevinden van de boven- of onderzijde van de muur. Door een textuur te koppelen aan elke component kunt u realistische doorsneden en renderings maken alsook de benodigheden voor de muur nauwkeurig inschatten. Als u een materiaal-hulpbron aan een component toekent, voorziet het materiaal eveneens de nodige vulling, textuur, fysieke kenmerken en constructie-informatie voor uw tekeningen, renderings en rapporten. De oppervlakte en het volume van de muurcomponenten kunt u berekenen met rekenbladen (zie Rekenkundige functies).

Comp_ex.png 

De totale dikte van een muur is gelijk aan de som van zijn samenstellende componenten. De vulling en lijnen van componenten zijn enkel zichtbaar in 2D/Planaanzicht (behalve voor snedevensters).

Elk van de componenten kan worden toegewezen aan een klasse. Dit resulteert in een uiterst flexibel ontwerp aangezien de klassen van de componenten onafhankelijk van de muurklasse kunnen worden weergegeven of verborgen. Wanneer u de klasse van een component onzichtbaar maakt, worden de vulling en lijnen van die component verborgen. Onzichtbare componenten aan de binnen- en/of buitenkant van de muur zullen ervoor zorgen dat de muur smaller lijkt dan hij eigenlijk is doordat de weergave wordt aangepast op basis van de zichtbare componenten. U kunt deze functionaliteit gebruiken om bijvoorbeeld enkel de hoofdcomponent van een muur in de tekening te tonen. Indien alle componenten op onzichtbaar staan, wordt de muur weergegeven met zijn totale dikte en zonder visueel onderscheid tussen de afzonderlijke componenten. Via het Infopalet kunt u muren zó instellen dat alleen de zichtbare componenten worden weergegeven (zie Eigenschappen van muren).

Walls02373.png 

U kunt de documentvoorkeur Automatische detailleringsgraad voor ontwerplagen gebruiken om bepaalde muurcomponenten te verbergen op basis van hun schaal (zie Muurcomponenten verbergen).

Gebruik het gereedschap Pipet om de instellingen van muurcomponenten op te nemen en over te dragen van de ene op de andere muur (zie Kenmerken overdragen).

Merk op dat vliesgevels geen muurcomponenten hebben.

Om een muurcomponent te definiëren:

Volg een van onderstaande werkwijzen:

Om een component te definiëren terwijl u een muur of muurstijl creëert, opent u het tabblad ‘Samenstelling’ in het instellingenvenster (zie Muren tekenen).

Om de componenten van een bestaande muur zonder stijl te definiëren of te bewerken, of om de bovenste en onderste begrenzing van de componenten van een muur met stijl aan te passen, selecteert u de muur en klikt u op Componenten in het Infopalet. Hiermee opent u het dialoogvenster ‘Muurcomponenten’.

Zie Instellingen standaardmuren voor een beschrijving van de parameters in de dialoogvensters ‘Muur’ en ‘Muurcomponenten’.

Klik onder de lijst met Componenten op Nieuw om een nieuwe component te creëren of selecteer een component die u wilt bewerken en klik op Bewerk.

Het dialoogvenster ‘Muurcomponentinstellingen’ wordt geopend. Bepaal hierin de dikte, naam en andere parameters van de nieuwe component.

Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.

Veld

Omschrijving

Algemeen

 

Naam

Geef de naam op. Deze zal vervolgens verschijnen in de componentenlijst van het dialoogvenster 'Muur'.

Functie

Selecteer welke rol de component vervult. Deze informatie wordt meegenomen bij het exporteren van IFC-gegevens.

Klasse

Gebruik klassen om de weergave en de zichtbaarheid van de items te regelen. Selecteer een klasse uit de lijst met klassen aanwezig in de tekening of creëer een nieuwe klasse. Selecteer <Klasse van het object> om de component aan dezelfde klasse toe te kennen als de muur. Om texturen van muurcomponenten aan een klasse toe te wijzen, opent u het tabblad Texturen in het dialoogvenster ‘Bewerk klassen’ (zie Concept: Texturen toepassen volgens klasse).

Gebruik materiaal

Vink deze optie aan om een materiaal-hulpbron voor deze component te gebruiken. Selecteer vervolgens een materiaal via de Hulpbronnenkiezer.

De Lambda, Vulling en Textuur velden gebruiken de instellingen van het materiaal; de parameters voor Vulling en Lambda worden onbewerkbaar.

Lambda-waarde

Vul hier de Lambda-waarde in of zoek deze op.

De Lambda-waarde, oftewel warmtegeleidingscoëfficient, geeft aan in welk mate het materiaal warmte geleidt. Deze waarde wordt gebruikt bij de energie-analyse van de muurcomponent. Om deze analyse uit te voeren is Vectorworks Architectuur en Interieur vereist, maar u kunt deze waarde ook gewoon ter informatie opgeven.

Opzoeken

Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Zoek lambda-waarde’ te openen. Via dit venster kunt u de lambda-waarde van de muurcomponent berekenen op basis van de opgegeven U-waarde of R-waarde en de materiaaldikte. De berekende lambda-waarde wordt onder deze velden weergegeven.

Of: selecteer een bouwmateriaal in de lijst om uit te gaan van de gangbare lambda-waarde voor dit materiaal. Filter eventueel de lijst door een zoekterm op te geven. Klik op Bewerk lijst om zelf een waarde in te vullen.

Dikte

Geef de dikte op van de component. Deze waarde wordt opgeteld met de diktes van de andere muurcomponenten om de totale dikte van de muur te berekenen. De dikte van een component moet groter zijn dan 0 (nul).

Bovenzijde component

 

T.o.v. de muur

Vink deze optie aan om de bovenzijde van de component in te stellen ten opzichte van de bovenzijde van de muur.

T.o.v. de bouwlaag

(Vectorworks Architectuur vereist voor het instellen van bouwlagen)

Selecteer in de lijst Begrenzing bovenzijde de verticale referentie die de bovenkant van de component bepaalt.

De Muurhoogte bepaalt u via de eigenschappen van de ontwerplaag (zie Eigenschappen van ontwerplagen bewerken).

In de Architectuur module zijn er extra opties beschikbaar voor deze functie. De bovenzijde van de component kan door een van de onderdelen van de bouwlaag of van de bouwlaag erboven/eronder worden bepaald. Selecteer de gewenste begrenzing uit de keuzelijst Begrenzing bovenzijde. Door de bovenkant/onderkant van de component te koppelen aan een bouwlaagonderdeel zal wanneer de hoogte van de gekoppelde bouwlaag verandert, de hoogte van de component automatisch worden aangepast.

Extra afstand bovenaan

Geef indien gewenst een extra afstand op van de component tot de bovenkant/onderkant van de muur.

Volg vorm bovenzijde muur

Vink deze optie aan om de componenten de muurcontouren bovenaan de muur te laten volgen.

Onderzijde component

 

T.o.v. de muur

Vink deze optie aan om de onderzijde van de component in te stellen ten opzichte van de onderzijde van de muur.

T.o.v. de bouwlaag

(Vectorworks Architectuur vereist voor het instellen van bouwlagen)

Selecteer in de lijst Begrenzing onderaan de verticale referentie die de onderkant van de component bepaalt. Tenzij u over Vectorworks Architectuur beschikt, is ‘Peil v.d. laag’ de enige beschikbare optie.

In de Architectuur module zijn er extra opties beschikbaar voor deze functie. De onderkant van de muur kan worden gedefinieerd door een van de onderdelen van de bouwlaag of van de bouwlaag eronder. Door de onderkant van de component te koppelen aan een bouwlaagonderdeel zal, wanneer de hoogte van de gekoppelde bouwlaag verandert, de hoogte van de component automatisch worden aangepast.

Extra afstand onderaan

Geef indien gewenst een extra afstand op van de component tot de onderkant van de muur.

Volg vorm onderzijde muur

Vink deze optie aan om de componenten de muurcontouren onderaan de muur te laten volgen.

Altijd atuomatisch verbinden met kapjes

Vink deze optie aan zodat de automatische verbinding van muurcomponenten altijd gebeurt met kapjes (ook indien de componenten dezelfde vulling hebben). Als u deze optie uitschakelt, gebeurt de automatische verbinding zonder kapjes (als de muurcomponenten dezelfde vulling hebben) of met kapjes (als de vullingen verschillend zijn).

Primair grijppunt

Bepaal via deze parameter de locatie van de primaire grijppunten van de component. Een primair grijppunt heeft voorrang op andere grijppunten. Voeg primaire grijppunten toe aan de meest geschikte zijde van een object. Bijvoorbeeld: wanneer u muren dimensioneert, kunnen primaire grijppunten handig zijn om de getuigenlijnen aan de linkerzijde van een bepaalde component te plaatsen. Zie Concept: Grijppunten en grijpaanduidingen

Linkerzijde component / Rechterzijde component

Vink een van deze opties of beide opties aan om de primaire grijppunten op de linker- en/of rechterzijde van de component te plaatsen.

Vulling

Bepaal de vulling die u wenst te gebruiken om de component weer te geven in snedevensters. Als de component een materiaal gebruikt, wordt de vulling standaard van het materiaal overgenomen en zijn de parameters niet langer beschikbaar. Zo niet, kunt u zelf een type vulling kiezen; selecteer de optie ‘Klasse’ om de vulkenmerken van de klasse te gebruiken. Afhankelijk van het geselecteerde Type kunt u vervolgens een kleur, patroon of hulpbron (lijnarcering, afbeelding, verloop, motief) selecteren.

Gebruik een motief waarvoor de optie Maak passend is aangevinkt om een vulling te geven aan isolatiemateriaal. Zie Motieven creëren en bewerken.

Textuur

Kies de textuur die u wilt toekennen aan de component. Als de component een materiaal gebruikt, wordt de textuur aanvankelijk van het materiaal overgenomen maar u kunt de textuur wijzigen. Selecteer de optie ‘Textuur van de klasse’ om de textuur van de klasse van de component te gebruiken (zie Concept: Texturen toepassen volgens klasse. Als kiest voor ‘Textuur’ kunt u zelf een textuur uit de Hulpbronnenkiezer selecteren. Deze instelling krijgt voorrang op de textuur van het materiaal of de textuur van de klasse.

Het tabblad Rendering van het Infopalet bevat bijkomende textuurinstellingen voor bestaande objecten (zie Texturen van objecten beheren vanuit het Infopalet en Texturen op objecten met componenten). Texturen ingesteld in het Infopalet overschrijven de texturen die u op dit tabblad selecteert, tenzij de textuur wordt bepaald volgens stijl.

Linkse lijstijl / Rechtse lijnstijl

Selecteer een lijntype of selecteer de optie ‘Klasse’ om de lijnkenmerken volgens klasse te bepalen. Afhankelijk van het geselecteerde Type, kunt u vervolgens een kleur, patroon of lijnstijl selecteren.

Dikte

Selecteer de gewenste lijndikte. Om een lijndikte op maat te gebruiken, selecteert u in de lijst de optie Stel lijndikte in (zie Lijndikte).

Bepaal de kenmerken via klasse

Klik op deze knop om de vulkenmerken, lijnkenmerken en textuur volgens klasse te bepalen, behalve degene die van een materiaal zijn overgenomen.

Verwijder klasseverwijzingen

Klik op deze knop om alle klasseverwijzingen voor de vulling, lijn en textuur te verwijderen en deze kenmerken manueel in te stellen. Dit heeft geen invloed op materiaaldefinities met kenmerken bepaald door de klasse.

Nadat u op OK klikt, past de Totale dikte van de muur zich aan naargelang de dikte van de componenten. De componenten die u creëert worden in de voorvertoning weergegeven. Om de volgorde van de lijst met componenten te wijzigen, klikt u in de #-kolom en versleept u de gewenste component.

Kenmerkenpalet

Muurcomponenten verbinden

3D-model opmaken met bouwlagen

Energos

Concept: Texturen toepassen volgens klasse

Concept: Materiaal hulpbronnen

Materialen gebruiken

Kenmerken van een klasse toekennen